Een klein land met een groot hart
Type: | artikel |
---|---|
Auteur: | Peter Vantyghem |
Publicatiedatum: | 2008 |
Taal: | Nederlands |
Raadpleegbaar: | in Muziekcentrum Vlaanderen (op afspraak) |
Artikel
Hoe Vlaanderen musiceert met open ramen‘Traditionele muziek’, schreef Wim Bosmans in 2002 in zijn standaardwerk Traditionele Muziek uit Vlaanderen, ‘is dood. De moderne tijden hebben de Vlaamse ‘vox populi’ letterlijk met verstomming geslagen.’
Wat Bosmans bedoelt is dit: de tijd waarin de meeste mensen in dorpen en steden deel hadden aan dezelfde muziekcultuur, is voorbij. Traditionele liederen en dansen worden daarom geassocieerd met vervlogen tijden, boerenlol, geitenwollen sokken, als het al geen nationalistische ideeën zijn.
Maar misschien zijn de tijden gewoon veranderd. Want waar je ook gaat in Vlaanderen, op vele plaatsen wordt door ‘het volk’ gemusiceerd. En vandaag leren muzikanten hun kunst niet meer van meesters, maar op muziekscholen en in het kunstonderwijs. Hun instrumentarium is niet meer hetzelfde als dat van eeuwen geleden, en de muzikale genres waaruit ze kunnen putten zijn veel gevarieerder dan de Vlaamse stijlen van weleer.
Daarom spreken we vandaag niet meer over traditionele muziek, maar over ‘folk’ en ‘wereldmuziek’. Maar het is goed ons even te herinneren waar alles vandaan kwam.
Traditionele muziek
Voor traditionele muziek moet je ver terug in het verleden, naar de handschriften zoals dat van Gruuthuuse (15de eeuw), dat 147 liederen bevat, waaronder ‘Egidius waer bestu bleven’.
Met de boekdrukkunst begonnen dergelijke liederen, zoals de ‘souterliedekens’ breder verspreid te raken. Er bloeide een rijke cultuur aan vocale en instrumentale muziek op, die in de negentiende eeuw leidde tot de uitgave van verschillende ‘liedboeken’ op initiatief van Jan Frans Willems en verwante geesten. Muziek speelde een rol in de Vlaamse culturele ontvoogdingsgedachte en dat leidde tot de bloei van de ‘liedbewegingen’.
Maar de traditionele muziek kon in de twintigste eeuw niet overleven. De opkomst van massamedia, van Britse pop en Amerikaanse rockmuziek getuigden veel duidelijker van een nieuwe tijd. Traditionele muziek leefde vooral verder in volksdansfeesten, die vaak in scholen of jeugdbewegingen werden georganiseerd.Sindsdien wordt echt levende traditionele muziek in Vlaanderen vooral beoefend in kleine kring. In de jaren 60 zorgden enkele orkesten, zoals De Vlier (later Brabants Volksorkest) en Jan Smed, voor de overlevering van de oude Vlaamse melodieën. Musicoloog Hubert Boone ging die melodieën zelf noteren in Brabantse dorpen. Ook ’t Kliekske speelde de traditionele muziek waar het maar kon en zijn leider Herman Dewit stampte in Gooik een succesvolle werking uit de grond die tot vandaag actief blijft. Sinds 1998 wordt in de muziekacademie aldaar volksmuziek onderwezen, en kunnen jongeren leren spelen op de doedelzak, de diatonische harmonica, de draailier en de hommel.
Dat leidde ertoe dat in het voorbije decennium veel jonge groepjes weer tradionele muziek zijn beginnen spelen. Dat culmineerde onder meer in de succesvolle ‘boombals’, folkfuiven met live-muziek waar jong en oud polka’s, bourrées, andro’s en verschillende andere dansstijlen leren. De boombals, vooral in de streek van Gent, zijn een van de merkwaardigste fenomenen in het Vlaamse uitgaansleven van de jongste jaren.
Jaren 60 en 70: folk
Terwijl de traditionele muziek dus in relatief kleine kring verder leeft, evolueerde ze in de jaren zestig naar een genre dat de Vlaamse grenzen oversteeg. Dat gebeurde onder invloed van de revival van de folkmuziek in de Verenigde Staten.
Na de Tweede Wereldoorlog verbonden zangers als Woody Guthrie en vooral Bob Dylan de relance van oude folksongs met de linkse ideeën van de tegencultuur. Hun voorbeeld diende de hele westerse wereld tot inspiratie. In Vlaanderen bloeide zo de ‘kleinkunst’ op, een mix van folk en Frans chanson, die op grote bijval kon rekenen en vele klassiekers opleverde die tot vandaag als erfgoed gekoesterd worden.
Sommige artiesten in die kleinkunstbeweging sloten dichter aan bij de traditionele muziek dan anderen. Wannes (Wim) Van de Velde zong in de Antwerpse volkstaal van de Seefhoek, waar hij opgroeide. Dat ging volstrekt tegen de tijdgeest in, want er bestond een sterk streven naar een eenheidstaal. Wannes zocht en vond ook een eigen zangstijl, die allesbehalve academisch was. Ten slotte zong hij, Dylan achterna, veel liederen die hij zelf geschreven had. Vaak hadden die een maatschappijkritische inslag.
De populairste folkgroep van die periode was Rum, bestaande uit Wiet Van de Leest, Dirk Van Esbroeck en Paul Rans. Ze paarden Vlaamse traditionele muziek aan jazz en Britse folk, kenden internationaal succes en oefenden enige tijd grote invloed uit.Ook in Gent en in West-Vlaanderen stonden zangers op die eigen liederen zongen in hun dialect. Walter De Buck en Willem Vermandere hebben er intussen meer dan veertig jaar op het podium op zitten, en vooral Vermandere heeft een rijpheid bereikt die hem uniek en geliefd maakt. Wannes, Willem en Walter (de ‘drie W’s’) hebben later navolging gekregen. Marc Hauman zingt in het Temse dialect zingt en maakt deel uit van Water en Wijn, een volkszanggroep van Wannes.
Flip Kowlier trad veeleer in de voetsporen van Vermandere door in zijn West-Vlaamse dialect te zingen. Stilistisch tapt de aan het hiphop-milieu ontgroeide Kowlier uit een ander vaatje, maar zijn voorbeeld werkt zo aanstekelijk dat hij de grote inspirator werd voor een ware heropleving van ‘dialectpop’ in de jaren 2005-2008, met jonge namen als Fixkes, Mira Bertels en Hannelore Bedert.
Het verschil tussen de traditionele muziek van De Vlier en Jan Smed enerzijds, en de folk anderzijds, zat hem ook in de ambitie: traditionele muziek hield zich aan het eigen Vlaamse repertoire, terwijl folk het raam graag openzette om nieuwe invloeden van andere culturen binnen te laten. Wannes haalde veel uit de Griekse en Spaanse muziek, Willem Vermandere stond open voor Afrikaanse en joodse muziek. De folkrevival van de jaren 90 zette dat verder.
Jaren 90: revival met open geest
Vlaamse folk kende een spectaculaire heropleving in de jaren 90. De volksmuziekstages in Gooik, het hart van de Vlaamse folkgedachte, waren elke zomer een ontmoetingsplek voor jonge muzikanten. Drie meisjes die daar kwamen waren Jorunn Bauweraerts, Annelies Brosens en Soetkin Collier. Ze werden door de folkrockband Kadril, die de vlam van folk levendig had gehouden in het voorafgaande decennium, aangemoedigd hun samenzang verder te ontwikkelen. Laïs was geboren.Laïs heeft de Vlaamse volksmuziek in een eigentijdse versie weer op de kaart gezet. In zijn succes speelde Kadril, die het succesvolle eerste album inspeelde en mee arrangeerde, een grote rol. Het trio, waarin Nathalie Delcroix al gauw Collier verving, haalde zijn teksten uit oude boeken en boetseerde een eigen vorm van ‘close harmony’.
Behalve Laïs speelde ook de Gentse groep Ambrozijn een belangrijke rol in de folkrevival van de jaren 90. Veel meer ervaren dan Laïs, speelden de vier heren vooral tussen de Vlaamse en Franse tradities in, met meerdere oude liederen (als ‘De vier weverkens’) op het repertoire. Accordeonist Wim Claeys werd later de grote bezieler van de boombals, en zanger Ludo Van Deau richtte het Latijns-Amerikaans getinte Bodixel op. Ook het Gentse Fluxus maakte enkele gesmaakte cd’s.Interessant was dat Ambrozijn-violist Wouter Vandenabeele een klassieke vioolscholing had, die hij onder invloed van vele reizen en samenwerkingen liet evolueren naar een folkstijl. Hij vertaalde zijn ambities ook in een eigen project, Olla Vogala, dat de verbanden tussen jazz, folk, klassieke muziek en exotische stijlen verkende. Olla Vogala mocht dan genoemd zijn naar het oudste Nederlandstalige zinnetje uit onze geschiedenis, de muziek kijkt voluit vooruit.
Het succes van folk vertaalde zich in die jaren 90 ook in de bloei van het folkfestival van Dranouter, dat zijn publieksbereik in een paar jaar dramatisch zag toenemen en verjongen. Ineens was folk hip, en al duurde het voor het grote publiek allemaal niet lang, het legde wel een basis voor structuele vooruitgang. Er kwamen opleidingen, meer concerten, cd’s en een gespecialiseerde platenfirma met Wild Boar Music, van Kadril-gitarist Erwin Libbrecht.
En nu: wereldmuziek
Maar de nieuwe Vlaamse folk keek veel meer voouit dan achteruit, en noemde zichzelf liever ‘wereldmuziek’. Die term is een verkoopslabel voor de explosie aan populaire muziek die in het midden van de jaren 80 begon. Plots werd etnische, maar gemoderniseerde pop uit álle continenten hip. Echt nieuw was het natuurlijk niet. We hadden al Sexteto Tango Al Sur gehad, de flamenco-invloed bij Wannes, en tropische hitjes van bands als Two Man Sound. Maar naarmate de eeuw naar haar einde liep en een nieuwe tijd zich aankondigde, gingen Vlaamse/Belgische muzikanten steeds vaker buiten de grenzen kleuren. Dat vertaalde zich ook in het instrumentarium, waarin behalve typische instrumenten onder meer de saxofoon, de sitar, elektronische keyboards en de klassieke rock-ritmesectie een plaats kregen.
De bekendste act in de jaren 90 was Zap Mama, een Belgo-Congolees project van Marie Daulne. Met vijf dames maakte ze in het begin a cappella muziek die enkel uitging van ineen geknutselde zangpartijen. Zap Mama was duidelijk beïnvloed door de ‘chant’ van de West-Afrikaanse pygmeeën. Daulne evolueerde na twee succesvolle platen naar een soulstijl, die meer aansloot bij de Amerikaanse scene.
Vlaamse folkmuzikanten speelden het spel graag mee. Olla Vogala was en is een groot project dat vooral Arabische muziek paarde aan de Frans-Vlaamse stijl, maar ook veel andere muzikanten speelden liever andere stijlen. Laïs zelf haalde inspiratie uit Scandinavië en Polen, Maar vooral bloeiden in heel Vlaanderen bands op die veel meer met die wereldmuziek dan met Vlaamse folk te maken hadden.
Oblomow, een groep rond Gerry De Mol, verwelkomt vele zangeressen uit heel uiteenlopende biotopen, met als voornaamste kenmerk dat ze in België wonen. Think Of One, uit Antwerpen, maakt er een specialiteit van om zijn punkrock te verbinden met muziekstijlen uit Brazilië of Marokko. Jaune Toujours verbindt Vlaamse fanfaremuziek met invloeden uit zowel chanson als de Balkan.
Vlaanderen is een kruispunt van culturen, en voor de jonge muzikanten liggen vandaag vele opties open. Er is een hip folkcircuit waar oude dansstijlen floreren, maar wie grenzen wil openbreken kan rustig buiten de Vlaamse oevers kleuren. Zo speelt Orquesta Tanguedia het repertoire van tango-meester Astor Piazzolla, zingt het vocale groepje Ialma Galicische muziek, speelt Myrddin flamenco-muziek en zoeken nog vele anderen fusies met rock, jazz en avant garde.‘We moeten een klein land met een groot hart zijn’, zegt de chansonnier Arno Hintjens vaak. In het koesteren van het eigen erfgoed en het open staan voor de culturele diversiteit die ons omringt, ligt de toekomst van Vlaanderen.
(Dit artikel wordt gepubliceerd met toestemming van de auteur en de uitgever)
Trefwoorden: muziekgeschiedenis