Godfried Devreese
Categorie: | componist |
---|---|
Kortrijk, 22.01.1893 - Elsene, 04.06.1972 | |
Genre(s): | Klassiek |
Instrument(en): | viool |
Biografie
Godfried Devreese werd geboren uit een artistiek aangelegde familie van schilders, musici, beeldhouwers en schrijvers (zoon Frédéric zet nu de familietraditie verder). Maar het wordt de jonge Godfried, na voorafgaandelijk gebrek aan interesse, pas op 12-jarige leeftijd echt menens met de studie van de muziek. Een jaar later stapt hij naar het Brusselse conservatorium en behaalt er op de leeftijd van 16 een eerste prijs viool als leerling van César Thomson. Meteen nadien vat hij de theoretische studies aan: harmonie, contrapunt en fuga met Léon Dubois en Martin Lunssens. De oorlog is slechts korte tijd spelbreker. Na het beleg van Luik en Antwerpen komt hij "achter de linies" terecht, in Frankrijk, aanvankelijk als dirigent van een blazerskorps, nadien als leider van een koor van oorlogsinvaliden. Hij leert er het Franse impressionisme kennen en de baletten van Stravinsky. In Frankrijk ontstaan zijn eerste composities: liederen.
Om aan de kost te komen doet hij na de oorlog zowat alles wat een musicus maar enigszins kan doen: hij speelt in café’s, in circusorkesten, maar dirigeert ook (in Oostende: het Kursaalorkest; in Antwerpen: Théâtre Royal); tevens is hij violist bij de Brusselse Concerts Ysaye en de Concerts Populaires; en hij werkt als bioscoopdirigent (Agora in Brussel). Kort na de oorlog schrijft hij zijn eerste instrumentale composities: Danse lente (1919) en enkele andere werken voor piano; wat later: het symfonische gedicht Poème Héroïque (1922), een Vioolsonate (1924).
In 1925 tekent hij een contract als 2de dirigent aan de opera van Monte Carlo (o.l.v. Léon Jehin), maar verbreekt in extremis zijn verbintenis om aanvoerder te worden van de 2de violen van het Amsterdamse Concertgebouworkest (tot eind 1930). Onder Willem Mengelberg (1ste dirigent), Cornelis Dopper (2de dirigent) en Pierre Monteux (vaste gastdirigent) speelt hij zowat het hele orkestrale en symfonische repertoire van barok tot avantgarde. En vooral, hij dirigeert ook zelf het Concertgebouworkest bij de wereldcreatie van zijn meesterwerk, het ballet Tombelène (24/12/1927).
In oktober 1930 wordt hij benoemd tot directeur van het muziekconservatorium van Mechelen, in opvolging van August De Boeck. Die functie blijft hij uitoefenen tot hij op 1 augustus 1958 op rust wordt gesteld.
Wat Devreese als concertorganisator en dirigent verwezenlijkte in Mechelen is een unicum in de Vlaamse muziekgeschiedenis. Jaarlijks zorgde hij er voor 6 recitals en evenveel symfonische concerten met het orkest van het conservatorium bestaande uit leraars en leerlingen van zijn school, versterkt met studenten van de conservatoria van Antwerpen en Brussel. Op die manier bouwde hij een muziekleven uit dat Mechelen, met naast het conservatorium nog het Lemmensinstituut en het Sint-Romboutskoor o.l.v. Jules Van Nuffel en met de beiaardschool van Jef Denijn , tot één van de belangrijkste muziekcentra van het land maakte.
Met zijn orkest werkte Devreese een ontzagwekkend repertoire uit, gaande van Bach en Handel over het klassieke en romantische repertoire, de Franse impressionisten tot Kodaly, Hindemith, Stravinsky en Prokofjev.
Maar de allergrootste verdienste die hem als dirigent toekomt is ongetwijfeld zijn inzet voor de bekendmaking van de Belgische muziek. Van de 328 verschillende werken die hij programmeerde gedurende de 30 jaar dat hij de Mechelse Conservatoriumconcerten leidde, zijn er niet minder dan 121, d.i. meer dan 1/3, van (grotendeels Vlaamse) landgenoten. 121 composities van 42 verschillende componisten van wie er 21 in de gelegenheid werden gesteld zelf hun werk te dirigeren. Weinig Vlaamse toondichters hebben de muziek van hun collega’s uit het verleden en van collega’s-tijdgenoten met een dergelijke bezieling gepromoot. Welk orkest, welke concertorganisator, welk festival doet dit Godfried Devreese vandaag na?
Als componist is Devreese nooit een veelschrijver geweest. Sommigen schrijven dat toe aan een gezonde dosis zelfkritiek – wat we niet betwisten – maar het is even duidelijk dat de omstandigheden hierin een belangrijke rol hebben gespeeld.
In Amsterdam: tot 20, zelfs meer, concerten per maand; een slopend repetitieritme; optredens ook als gastdirigent van enkele andere orkesten. 5 jaar Amsterdam leverden dan ook maar 4 composities op: 2 ervan zijn transcripties (het Celloconcertino, 1930, is een transcriptie van het Strijkkwartet en het In Memoriam, 1928, van het 2de deel uit de Vioolsonate) en de 2 overige werken (Strijkkwartet en Tombelène) werden in Amsterdam wellicht enkel voltooid. "Kon ik maar doorcomponeren, dan was de slapeloodheid voorgoed de kop ingedrukt, schreef hij op 13 januari 1930 aan Willem Mengelberg. In de briefwisseling treden al sedert 1927 steed meer tekenen op van gezondheidsproblemen; problemen van neurasthenische aard die hij toeschreef aan overwerk, aan stress en aan het feit dat hij niet of nauwelijks tot componeren kwam. In Mechelen: als directeur zwoegend in neolithische werkomstandigheden zoals men dat alleen van een dorpsgemeentebestuur kan verwachten (brief aan Emiel Hullebroeck, 24/2/1941). Tot 1944 beschikte hij niet eens over een secretaris, al werd hij tijdelijk wel geholpen door een vrijwilliger. De hele administratieve rompslomp was zijn persoonlijke taak, van het opstellen van lijvige rapporten over een verdwenen emmer, tot het inventariseren van het in ieder klaslokaal aanwezige materiaal.Het archief van de Mechelse onderwijsinstelling puilt uit van dergelijke "bestuurlijke correspondentie". Hoezeer Devreese ook bezieler was van het Mechelse muziekleven, zijn allereerste taak was die van directeur van een school, een administratieve taak, een taak die haar frusterende invloed op de creatieve kunstenaar onvermijdelijk uitoefende; met als gevolg: nog meer transcripties (verschillende versies van het Celloconcertino dat ook Altvioolconcertino werd; de Suite voor orkest, 1953 = Sonate in G voor piano, 1945…) en lange periodes van volledig compositorisch stilzwijgen (1931–’32; 1954–’61…)
Niet alleen de omvang van zijn produktie (een 11-tal werken waarvan een kleine helft liederen), ook de inhoud ervan is getekend door deze omstandigheden. De frustaties, de onmin met zijn leef- en werkmilieu, de constante beknotting van zijn creativiteit klinken in veel van zijn werken door. Nergens laat de strenge, scrupuleuze, punctuele bureaucraat die hij wel degelijk was, de vrije loop aan zijn gevoelens; steeds is de expressie gereserveerd; sombere en elegische stemmingen overheersen; van zijn temperamentvolle, haast cholerische aard is in zijn werk nauwelijks iets te merken; al is het lyrisme een belangrijk kenmerk van zijn werk, nergens zingt hij voluit. Net als de meeste van zijn generatiegenoten – de generatie Vlaamse componisten geboren tussen 1880 en 1900 – is Devreese niet duidelijk bij een specifieke stroming onder te brengen. De eene keer leunen deze toondichters aan bij de traditie, een andere keer richten ze hun blikken op nieuwere strekkingen; de enige constante wellicht is hun brede laat-romantische inslag.
Ook het oeuvre van Devreese wordt gekenmerkt door een zeker eclecticisme: impressionisme (Vioolsonate, 1924; Strijkkwartet, vermoedelijk ook rond die tijd geschreven); neo-classicistische invloeden (versie uit 1930 van het Celloconcertino); laat-romantiek (eerste 2 symfonieën, 1944 en ’52); expressionistische stijlmiddelen (Eerste Vioolconcerto, 1937; Stabat Mater, 1965; Vierde Symfonie, 1966). Toch leidde dit eclecticisme hem op geen enkel moment tot epigonendom. Integendel, alle invloeden gaven steeds aanleiding tot zeer eigengereide producties. Devreeses eclecticisme lijkt trouwens niet het resultaat van een bewuste esthetische optie; eerder is het de spontane reactie van een kunstenaar op veranderingen in zijn leefwereld en op, door biografische omstandigheden bepaalde, nieuwe ontdekkingen die hij, als ambtenaar en uitvoerend musicus met een al te druk agenda, pas na een lange rijpingsperiode kon verwerken.
Jacques Van Holen
(verschenen in Muziek & Woord, 1993, september, p. 49)
Bron: www.svm.be
Selectieve discografie
Tombelène Godfried Devreese |
P. Benoit - G. Devreese 20ste eeuw, romantiek Belgian National Orchestra, Peter Benoit, Léonce Gras, Godfried Devreese, Godfried Devreese |
Selectieve discografie als componist
Philibert Mees - Mechelse componisten 21ste eeuw / hedendaags, 20ste eeuw Philibert Mees, Frédéric Devreese, Peter Cabus, Godfried Devreese |
P. Benoit - G. Devreese 20ste eeuw, romantiek Belgian National Orchestra, Peter Benoit, Léonce Gras, Godfried Devreese, Godfried Devreese |
||
Godfried Devreese 20ste eeuw Philharmonie van Antwerpen, Godfried Devreese, Belgian National Orchestra, Robert Hosselet, Frédéric Devreese |
Verwante items in de databank
Persknipsels/Artikels: (Wat is dit?) | Godfried Devreese (26.06.2013) |
---|